De mens wil te allen tijde moreel deugen

De revolutionaire studie van sociaal-psycholoog Naomi Ellemers ondermijnt het beeld van de mens als homo economicus en toont dat die boven alles moreel wil deugen.

Ruim een jaar geleden barstte de morele storm van #MeToo los. Uit de kracht van deze beweging blijkt niet alleen dat vragen over goed en kwaad hoog op de agenda staan, maar ook dat ze een collectieve aangelegenheid vormen. Het morele gelijk is immers over twee groepen verdeeld, waarbij vrouwen vooral slachtoffer zijn en mannen hun fouten moeten toegeven. Alle reden om kennis te nemen van Morality and the Regulation of Social Behavior, een provocerende studie van de Utrechtse sociaal-psycholoog Naomi Ellemers (1963), die vorig jaar verscheen.

Het boek van Ellemers is revolutionair van aard. En wel in die zin dat de auteur het gangbare mensbeeld met argumenten ondermijnt en door een nieuwe zienswijze vervangt. Ellemers bestrijdt het veel aangehaalde idee van de mens als homo economicus die op rationele wijze zijn individueel belang najaagt. Ze haalt honderden studies en experimenten aan om te bewijzen dat de mens in de eerste plaats een moreel wezen is, met alle voor- en nadelen die dat heeft.

Om te beginnen blijkt dat de vraag of ze moreel deugen voor verreweg de meeste mensen zeer belangrijk is. Dat draagt nog meer bij aan ons gevoel van eigenwaarde dan de vraag of we door anderen deskundig of vriendelijk genoemd worden. Dat geldt in het bijzonder binnen de sociale groep waar we bij horen, waarmee we ons identificeren of waarvan we de waarden hoogachten. We zien wereldwijd dat mensen graag deel uitmaken van een groep die moreel gesproken deugt. Maar het omgekeerde gebeurt evengoed want we kunnen, als bepaalde leden van onze groep een fout maken, een gevoel van schaamte of schuld krijgen ook al hebben we persoonlijk niets misdaan. Een en ander onderstreept dat we de morele waarden van onze eigen groep bijzonder serieus nemen.

Dit betekent niet dat morele waarden en gedrag doorgaans overeenstemmen. Integendeel. Het blijkt verre van gemakkelijk om zo te handelen dat we onze idealen waarmaken. Er is geen vaste relatie tussen de morele intenties die mensen koesteren en het gedrag dat ze aan de dag leggen. Het idee dat we deugen kan zelfs averechts uitpakken. Juist degenen die zichzelf als eerlijk en betrouwbaar zien, geven niet graag toe dat ze in hun handelen tekort schieten. Ellemers wijst bij herhaling op het paradoxale gegeven dat mensen ontwijkende strategieën ontwikkelen omdát morele waardering door anderen voor hen zo belangrijk is. Daarom treden er na het maken van een fout allerlei afweermechanismen in werking, bedoeld om het morele zelfbeeld te beschermen en te voorkomen dat men door groepsleden veroordeeld wordt.

Laatste oordeel

Deze sociaal-psychologische inzichten kunnen helpen bij het overbruggen van de kloof tussen morele idealen en praktisch handelen. Over de vraag wat we niet moeten doen, is Ellemers heel duidelijk. Wat in elk geval niet helpt is het aan de schandpaal nagelen van mensen die een morele fout gemaakt hebben. Laten we oppassen met oordelen in termen van goed en kwaad, al was het maar omdat we van tijd tot tijd allemaal tekortschieten. Wees terughoudend met het opleggen van straffen, sancties of verplichtingen omdat die bij de betrokkenen wel de nodige stress veroorzaken, maar hen nog niet tot een beter gedrag brengen. En voorkom vooral dat het bekend worden van misstappen het karakter van een laatste oordeel krijgt waardoor de daders geen kant meer op kunnen.

Wat zou een meer constructieve omgang met de kloof tussen moreel ideaal en feitelijk handelen inhouden? Ellemers laat zien dat neerwaartse vergelijkingen slechter uitpakken dan opwaartse. In het eerste geval benadruk je dat iemand niet aan een bepaald groepsideaal voldoet, in het tweede geval benadruk je dat iemand meer voor het waarmaken ervan kan doen. Terwijl de eerste werkwijze psychologisch veelal bedreigend is, nemen bij de tweede werkwijze onze gevoelens van eigenwaarde en controle toe. Het grote verschil is dat we bij opwaartse vergelijking actief kunnen optreden, terwijl een neerwaartse vergelijking de nadruk legt op het verbieden, vermijden of voorkomen van ondeugdelijk gedrag.

Hoewel de auteur zich niet uitlaat over de vraag welke morele waarden prioriteit hebben – dat hangt immers af van de sociale groep waartoe je zelf behoort en ook van de vraag hoe je het gesprek over de waarden van verschillende groepen voert – zijn de door haar geschreven mechanismen in publiek opzicht van enorm belang. Ik noem drie voorbeelden.

In veel bedrijven wordt het belang van moraliteit systematisch onderschat. De nadruk ligt eenzijdig op waarden als doelmatigheid of commercieel succes. Bijgevolg gaat men niet alleen voorbij aan datgene wat werknemers ten diepste motiveert, men weet ook niet te reageren op het moment dat ondeugdelijke gedragingen aan het licht komen. Zie wat er bij de banken is gebeurd.

Opdringen aan vrouwen

Een ander voorbeeld zijn de spanningen die onze multiculturele samenleving kenmerken. Het voornaamste criterium waar groepen naar kijken bij de vraag of ze nieuwe leden opnemen is of die personen de groepswaarden onderschrijven of niet. Daar hebben we in Nederland vaak onvoldoende aandacht voor. Van autochtone zijde heeft het erg lang geduurd voor duidelijk werd welke morele waarden Nederlanders koesteren terwijl bepaalde allochtonen die waarden niet openlijk omarmen. Zo kan vertrouwen nooit tot stand komen.

Een laatste voorbeeld is de controverse die #MeToo losmaakt. Het is duidelijk dat mannen die zich vanuit hun machtspositie aan vrouwen opdringen een moreel probleem vormen. Maar het illustreert even goed dat onze normen en waarden vrij snel kunnen veranderen. Gedragingen die men enkele decennia geleden nog ‘gewoon’ achtte, wijzen we nu als onaanvaardbaar van de hand. De beweging rond #MeToo laat zien dat het bij moreel besef niet alleen om sociale groepen maar ook om historische processen gaat.

Een en ander brengt me op het enige minpunt van dit boek. Hoewel de auteur aandacht vraagt voor de schaduwzijde van morele oordelen, neemt ze in bepaalde passages onbekommerd termen als racisme en seksisme in de mond. Daar opent zich een valkuil waar Ellemers in andere passages juist voor waarschuwde, namelijk de neiging om anderen vanuit onze eigen normen te veroordelen. Dit bezwaar raakt ook haar pleidooi voor meer diversiteit. Het klinkt neutraal maar in feite kies je met dat streven partij in een debat dat wel degelijk moreel geladen is.

Een dergelijke partijdigheid is niet nodig. Ze is zelfs hinderlijk, gegeven de vele inzichten die Ellemers zelf onder woorden brengt. Al met al zou ik haar studie naar morele waarden en de daarmee verbonden psychologische processen als een geweldige stap voorwaarts willen verwelkomen.

Bron: nrc.nl